dinsdag 2 april 2013

De kudde is allang uiteengedreven




Ik lees de krant Radikal bijna dagelijks, net als een paar andere Turkse kranten van uiteenlopende signatuur, om een zo volledig beeld van het publieke debat te krijgen. Radikal vult bijna al haar pagina’s dag in dag uit met de Koerdische kwestie, de columnisten denken mee over een vreedzame oplossing voor het behoud van diversiteit in dit land. Daarbij benadrukken ze telkens dat premier Erdoğan de persoon is die dit kan doen. Het lijkt wel een charmeoffensief.  Ze bekritiseren weliswaar zijn totalitaire, autoritaire houding, maar in deze kwestie nemen ze deze voor lief en maken er juist gebruik van. He is the man. Dit is natuurlijk  lovenswaardig van de krant, het draagt bij aan het bereiken van vrede, waardoor in de toekomst vele mensenlevens hopelijk worden gespaard, en alle betrokkenen veel ellende. Het doel heiligt de middelen, zullen we maar zeggen.
Maar in Radikal van 15 maart las ik over de kwestie Yunus en zijn pleegouders. Ömer Şahin schreef onder de titel ‘Gurbetçiye ´aile ateşesi´ (Een gezinsattaché voor de migrant) over de kwestie die het debat en de social media in Nederland bezighoudt. Een dag later publiceerde Radikal een stuk van Alper Hasanoğlu, een arts uit Turkije die in Zwitserland medicijnen heeft gestudeerd en er een aantal jaren heeft gewoond. Zijn stuk had als titel  ‘Batı´nın tutunamayanları: Göçmenler’ (De verliezers van het westen: de migranten).
 Şahin schrijft dat de Nederlandse overheid het kind aan een lesbische stel heeft gegeven en dat de Turkse overheid dergelijke zaken gaat aanpakken door een gezinsattaché in het leven te roepen, een opdracht die door premier Erdoğan persoonlijk is gegeven. De almachtige en barmhartige Turkse overheid zal dus, door een gezinsattache in het leven te roepen, de zielige Göçmen/Gurbetçi (de Turkse variant voor het woord ‘allochtoon’) gaan redden.
Hasanoğlu gebruikt de alternatieve Turkse benaming  Almancı ´de Duitser´zonder enig ironie, en dus ook zonder enige realiteitszin. Deze persoon meent de situatie van de Zwitser, Nederlander, Duitser van Turkse komaf (allemaal ‘Duitsers’) goed te kennen en te begrijpen. Ik ga niet verder in op zijn stuk dat alleen maar het beeld van de göçmen/allochtoon van de eerste generatie bevestigt. Alsof we niet 50 jaar verder zijn. Niets over de tweede en derde generatie, alsof het beeld stil is blijven staan aan het begin van de film en niemand geinterresseerd is in het vervolg van de film. Het bevestigt maar weer hoe weinig men in Turkije weet over de tweede en derde generatie. De leden van deze generaties zijn juist door de populistische hang die Turkije met de landen van West-Europa deelt, gedoemd in araf te blijven, het vagevuur. Met als gevolg schizofrenie.
Erdoğan is bejubeld nadat hij verkondigde het nationalisme onder zijn voeten te zullen vertrappen. Er is inmiddels ook een wet in de maak die het staatsburgerschap herdefinieert, waardoor men in de toekomst een staatsburger van de Republiek der Turkije zal zijn,  en niet meer een Turk. Waarom kiest hij als het om de Europeanen van Turkse en Koerdische komaf gaat,  voor de populistische taal en aanpak, en waarom neemt een krant als Radikal  dat zonder enige nuancering, verdere informatie of kritiek over? Mag nationalisme buiten de Turkse grenzen dan wel? Of alleen de religieuze variant van nationalisme?
Terug naar Yunus. Er  wordt aan beide kanten, over de rug van een kind, door de ene minderheid tegenover de andere uit te spelen, een politiek spel gespeeld waarin  beide minderheden de verliezer zullen zijn. Nederlandse politici gebruiken hun homoseksuelen als een stok om de andere minderheid te slaan, en zich te herprofileren ten opzichte van Turkijes EU-aspiraties. De Turkse overheid, na 50 jaar het bestaan van de minderheid in Europa vergeten te zijn, gebruikt de kwestie Yunus om de lammeren weer aan de kudde te voegen. Al lijkt het  dat de gemeenschap zwak, volgzaam en verdeeld is, en in verschillende  groepen uiteenvalt,  in stomingen uit Turkije zoals de Ülkücüler (de grijze wolven),  de Nurcular en de Fetullahcılar (beide religieuze stromingen), en natuurlijk ook de seculiere Kemalisten – feit is dat de kudde allang is uiteengedreven. We hebben nu vooral te maken met een gemeenschap in verwarring, die zoekende is en met de wind mee alle kanten opwaait. Maar juist door al die verschillende winden zijn ze op plekken geweest en hebben ze nieuwe ervaringen opgedaan en beelden gezien waardoor ze niet meer bij de kudde zijn te houden. Het is ieder voor zich, het ontstaan van het individu. En de kudde in Europa is uiteengedreven juist door de gure wind in Europa zelf. Als de Europese landen nu eens ophouden hun herdershond op hen af te sturen, die al 50 jaar vergeefs  de kudde in het gareel probeert te houden -  dan zullen ze als Europese individuen met een andere achtergrond hun plek in de samenleving innemen. Het land van herkomst zal dan geen invloed meer op hen hebben en hen voor hun politieke doeleinden gebruiken, en zal zich dan misschien meer gaan richten op de straatkinderen en andere  onaanraakbaren op de breuklijn Istanbul.
Een geliefd familielid kwam  samen met haar dochter vorige week op die breuklijn terecht. Zij is een vrouw uit een middelgrote  Anatolische stad die, op zoek naar zingeving in haar bestaan,  deelnam aan een tocht langs heiligengraven, een tour des tombes zal ik maar zeggen, door het noordwesten van Turkije. Niet te vergeten met een stop in de Dardanellen, de heroische ontstaansplek van de Republiek. Dat laatste begreep ik pas toen een kennis me vertelde dat aan deze overwinning uit de Eerste Wereldoorlog een religieuze invulling wordt gegeven. Mijn familielid belde me vanuit een tombe, dat ze ziek is. Op zoek naar die tombe in de volkswijken Kasımpaşa en Dolapdere heb ik een ander gezicht van Istanbul gezien. De roots van de huidige beleidsmakers liggen hier, maar je ziet hier ook de Republiek Turkije in opperste verwarring. De taxichaffeur wist niet precies waar het was dus moest ik mijn benen gebruiken. Op straat werd ik nu eens bijna uitgelachen als ik naar de tombes vroeg, want men had niets met tombes; vervolgens werk ik een tombe binnengelaten die door een romagezin werd bewaakt. Onderweg moest ik de bedelende kinderen van me afslaan omdat ik niet in een vrijgevige bui was. Uiteindelijk bleek mijn familelid niet in die tombe te zijn, maar bij de dergah, een religieuze ontmoetingsplek.  De dergah bestond uit een appartementencomplex met verschillende ruimtes voor mannen en vrouwen, bestemd voor zikir, gebed, en natuurlijk voor het altaar gewijd aan  de Şeyh (de sheik), de leider van de sekte. In een donkere ruimte zaten 50 vrouwen met kinderen in een hoek van de enorme ruimte bij elkaar gedreven, uitgeput op de grond te wachten op de sjeik.
Mijn familielid heb ik op advies van  omwonenden naar de dichtbijzende eerste hulp in  Taksim gebracht, het İlk yardım. Het bleek de eerste hulp voor de melaatsen, kreupelen, het uitschot en de verliezers, kortom de minder bedeelden  van Istanbul, en zo werd je er ook behandeld. Uitgescholden en afgeblaft, en om op de van vuil bijna zwarte  lakens te  gaan  liggen moest je over de bloedplas van de vorige slachtoffers van de breuklijn stappen.  Daar vertelde mijn familielid  dat ze tijdens het bidden ineens duizelig en misselijk werd, dit was bij een van de tientallen tombes die ze onderweg naar Istanbul en in Istanbul zelf in de voorbije  12 uur zonder te slapen hadden bezocht. Ze dacht even dat er een aardbeving plaatsvond want ze voelde de grond onder haar voeten schudden. Later realiseerde ik me dat er 50 meter verderop het Alman Hastanesi is (het Duitse priveziekenhuis), waar je als zieke god behandeld zou worden, maar ik was te versuft door alles, onder mijn voeten begon de grond inmiddels ook te schudden.
Nu  een sprong in de tijd. Een paar jaar geleden op een zeldzame zonnige terrasdag in Amsterdam komt er een jongeman naar me toe en zegt ´he, ken ik jou niet ergens van? Ik ken zijn gezicht ook maar kan het niet meteen plaatsen. Hij zegt: misschien van de middelbare school, waarop ik zeg: dat kan helemaal niet, jij bent jonger dan ik. Dan kijkt hij even doordringend naar mij, neemt afscheid en loopt door. Ik staar  hem na  en herinner me dat hij een van de adoloscenten is, een van de Mohammeds, Johnny´s, Ali´s, Fatima’s, die ik zogenaamd uit de handen van de drugdealers en de loverboys zou houden, eind jaren ´90 in Den Haag Schilderswijk.  Ik hoopte dat het vuil op zijn  kleren afkomstig was van het werk dat hij verrichte, en niet omdat hij dakloos was. En de goedgeklede man naast hem zijn werkgever, en geen dealer of sekteleider. Ik had mijn twijfels, maar hoop doet  leven, en ik koesterde de egoistische wens dat al mijn inzet niet voor niets was geweest.  Deze jongen was een jaar of 15 toen ik hem begeleidde en de rechter adviseerde over zijn toekomst. Ik wist niet meer of ik de rechter had geadviseerd om hem te straffen voor het delict dat hij had gepleegd, of dat ik hem had vrijgepleit gezien de omstandigheden en goed gedrag. Wel herinnerde ik me mijn bezoek aan zijn gescheiden ouders van Turkse komaf. Moeder wonend bij haar ouders, zwaar onder de medicijnen en volgens de ouders psychisch niet helemaal in orde. Grootvader voerde het woord: hoezeer ze hun best hadden gedaan, maar deze jongen deugde niet en ze hadden hun handen vol aan hun psychisch zieke dochter. Zij bleef tijdens het gesprek in het niets staren, heel af en toe wierp ze een vluchtige blik op me. En natuurlijk herinner ik me ook het bezoek aan de gokverslaafde vader. Het hele armzalig ingerichte huis in de ghettos van Den Haag rook naar onmacht en frustratie, zoals de vader zelf. Deze ene jongen is een van de gevallen  waardoor ik dacht: op hoop van zegen, meer kan ik niet doen, betekenen of verwachten. Zo’n zaak is te complex voor de politici en de beleidsmakers, die op een populistische en simplistische  manier denken en zullen blijven denken. Op dat moment was het voor zo’n jongen  al te laat.
De foto van Yunus in de Turkse kranten, die lach, de kleur, deed me aan de jongen die ik hierboven beschreef. Tegen politici aan beide kanten wil ik zeggen: laat deze jongen en de zijnen met rust. Wat hij, en alle anderen waar dan ook op deze aardbol in een soortgelijke situatie nodig hebben, is een veilig, warme nest. En als je dat hem hebt gegeven, gebruik het dan niet voor je eigen gewin – en ook dat zeg ik aan politici van beide landen. Belangrijker nog dan wat de politici doen, is de minderheid in Europa zelf, en de journalistiek in beide landen. De minderheid moet niet al zijn (terechte) frustratie en onmacht botvieren over de rug van een hulpbehoevend jongetje die veiligheid en liefde nodig heeft,  en zeker niet ook nog eens homofobie als  kruid voor de soep gebruiken. Uiteindelijk zal de gemeenschap zelf de verliezer zijn. Wat de journalistiek in beide landen betreft, vergeef ondergetekende, onplaatsbare expert, maar jullie taak is onderzoek, diepgang en nuance zoeken, evenals het juist weergeven van de feiten en niet het klakkeloos echoen van de politieke waan van de dag.
Toen ik vorig jaar juli voor een jaar naar Istanbul verhuisde was in Nederland het debat over de onafhankelijke journalistiek al een tijdje gaande. Een vergelijkbaar debat wordt ook in Turkije gevoerd. Maar het blijkt maar weer, gezien de berichtgeving in de zaak Yunus, dat de pers hier in Turkije wat betreft de Europeanen van  Turkse afkomst in de jaren ´60 is blijven steken. Wat een gemakzuchtige en zelfingenomen journalistiek wordt er bedreven, wat een navelstaarderij. Alsof de wereld enkel bestaat uit Anatolie, nee beter gezegd uit Istanbul, wat betreft kunst en cultuur, en uit Ankara wat betreft de politiek.  Alsof het dagelijkse (over)leven van de mensen en wat hen bezighoudt niet bestaat en er niet toe doet. En telkens maar weer dezelfde stokpaarden van iedere krant met een andere agenda.  Elitaire linkse denkers van Turkije: het land wordt niet een mozaiek – zoals jullie dat maar al te graag zien – door ´onze minderheid´ wurgend te omhelzen waardoor ze geen adem meer krijgen.  Of, wanneer je in Europa komt, in Berlijn, Amsterdam of Parijs, door de Turk te ontwijken. Denk niet dat als je  bij de Europese Turk kebap gaat eten, je hem meteen ook begrijpt.
Als je over hen schrijft is het je  jounalistieke taak en  plicht om je in hun situatie te verdiepen, deze te onderzoeken, relevante  kwestes ter sprake te brengen, om zo een debat teweeg te brengen. En niet de politieke leuzen van de overheid over te nemen. Jij die zo neerkijkt op de provincie,  hoe durf je het woord Almancı, Göçmen, Gurbetçi in de mond te nemen? Jij Istanbulier, waar kom jij vandaan?




donderdag 14 februari 2013

istanbul voor kinderen (door batuhan piri snel)

Istanbul is 49% leuk en 51% niet leuk voor kinderen. de reden daartoe is dat er niet zo veel leuke dingen zijn. Maar de mensen zijn hier wel aardig voor je tot je ongeveer 20 bent. Niet dat ze daarna niet aardig voor je zijn. In turkije maken ze een yoghurtdrank die ayran heet en dat is heerlijk. Ze maken er ook een snoepje,dat lokum heet. Ik ben er zelf niet zo’n fan van. maar het allerlekkerste  is dürüm döner.dat is heel dun lams-of kalfs-vlees dat tussen een soort hartige pannekoek zit, yufka. En dan zitten er nog pepertjes bij en tomaten en aardappeltjes. Als je in je portemonnee 140 tl hebt en je de speelgoed-winkel in gaat en je er uitkomt heb je een klein legodoosje en nog 3 tl over. In andere woorden, speelgoed is gewoon heel duur. En als je naar bijvoorbeeld een leuk waterpark of zo zoekt dan vind je niks. Maar familie is hier heel aardig. Meestal krijg je van hen een flesje Cola of 15 of 20 of 50 of 100 tl. dus je familie is gewoon heel erg aardig (maar soms ook afslaan anders voel je je schuldig). Maar er zijn altijd onder shopping-malls speelruimtes en zo.en in de zomer kun je altijd zwemmen,en in de winter is er altijd een 99.99 kans op sneeuw. Dus dat is wel fijn.mijn vader heeft trouwens in zijn blog (ontmoeting met orhan pamuk) allemaal leugens geschreven.nou soort van. Hij heeft het gedroomd. wees niet geschokt als je dit leest,het is gewoon de waarheid.dus als je commentaar op mijn vaders blog zet vraag hem ook even of het potjandorie kletskoek is.

donderdag 10 januari 2013

Elleri yumuk, yumuk



Een gijze, regenachtige dag doet ons besluiten om naar de geliefde Serdar-ı-Ekrem sokak in Galata te gaan. Voor een bakkie. 
Het maakt niet uit waar op deze aardbol, maar als het regent worden ook de mensen grauw en eenzelvig, lijkt het. Met de paraplu baken je je territorium af en desnoods gebruik je hem ook om je frustratie over de dingen des levens op je medemens af te reageren, bijvoorbeeld door op de smalle straat niet uit te wijken voor de tegemoetkomenden. Mensheid, ik ben er ook en ik ben belangrijker dan jou  en dat zul je weten, al kost het bijna een oog – maakt niet uit of het de mijne of de jouwe is.
Bij de ingang van de metro van Osmanbey schrik ik op uit mijn gedachten bij de aanblik van een paar blote voeten op een lap, dan zie ik onder de capouchon van haar jas haar ogen, met een lege nietszeggende blik, vluchtig kijkt ze naar beneden, en dan die twee yumuk, yumuk handjes, kinderknuistjes. We lopen door naar beneden naar de metro, maar van mijn intellectuele observaties over de mensheid rest niets meer. Ongemak om door te lopen, ongemak om naar haar terug te lopen.
Tijdens ons kopje koffie in Serdar-ı-Ekrem – koffie voor mij en hot chocolate voor Batu – heb ik in gedachten samen met mijn zoon van negen dan weer de politie, dan weer de kinderbescherming gebeld. Maar dan zullen misschien de mensen die haar dwingen om te bedelen boos op haar worden. Dan weer hebben we haar geld gegeven. We kwamen tot de slotsom dat we sokken en schoenen voor haar moeten kopen, al mag ze die misschien juist niet aantrekken. Ik was niet de enige die het moeilijk had bij het zien van dit meisje, en volgens Batu een jongetje. Hij probeerde vooral te begrijpen waarom zij aan het bedelen was en waar haar ouders zijn, of zij dit van haar ouders moet doen en waarom zij geen schoenen aan heeft terwijl het zo koud is.
We liepen met een boog om de Galatatoren heen naar de metro van Şişhane terug.  Altijd als ik bij de Galatatoren ben kijk ik even omhoog en denk aan een jeugdvriendin uit Amsterdam  die me over haar flirt op de Galatatoren had verteld. Op de een of andere manier moet ik bij het zien van de  Galatatoren aan haar denken. In de loop der jaren hebben we het contact met elkaar verloren en ik ben honderden keren om de Galatatoren gelopen, voor een werkafspraak, om iets te halen of zoals nu met mijn zoon, in ieder geval heb ik nooit de tijd genomen om zoals men zegt het prachtige panaroma vanuit de toren gade te slaan. Misschien moet ik dat toch maar eens gaan doen. Istanbul, de stad van ons geheugen.
Bij de uitgang van de metro in Osmanbey was het nu heel hard aan het regenen, zij was er niet. Opluchting en teleurstelling tegelijk. Opluchting omdat ik het altijd heel erg moeilijk vind, ja eigenlijk waarom? Teleurstelling omdat ik haar niet heb kunnen helpen en dat ze misschien ergens op de hoek met haar blote voeten verder moet bedelen in de vrieskou, omdat ik niet snel genoeg heb gehandeld en nu naar mijn warme huis ga. Gelukkig kun je verder met het leven.
Dagen later moest ik weer met Batu de metro nemen, onbewust was ik haar aan het zoeken en ja hoor, daar zat ze gehurkt, dit keer met oude snowboots aan, weer met die dromerige blik voor zich uit te staren. Wat een mooi meisje, hooguit 7 jaar. Bijna blij pakte ik meteen mijn portemonee, ik had geen kleingeld, heel even overwoog ik om door te lopen of geld te gaan wisselen, weer dat ongemak. Dus gaf ik haar een groter bedrag dan ik had willen geven. Ze keek naar het briefje zonder haar dromerige blik te onderbreken.
Ik keek even om en zag dat ze was opgestaan en met waarschijnlijk een zusje of collega aan het praten was, terwijl ze naar het briefje keken.
Ik had dan misschien mijn schuldgevoelens afgekocht maar het voelde goed. Ik heb haar verrast met een biefje omdat ik het gedoe vond om het geld eerst te gaan wisselen waardoor ik onze metro zou missen en zes minuten van mijn leven op de volgende metro moest wachten en ja, hoogstwaarschijnlijk zou ze het geld aan haar baas moeten overdragen.  Kon ik iets anders in die knuistjes leggen?
Het is geen uitzondering, iedere dag weer, minstens een paar keer per dag word ik aangesproken door een bejaarde, gehandicapte, zieke, of door een gezonde man of vrouw die je iets probeert te verkopen met de tekst dat thuis de kinderen honger lijden, of dat hij of zij geld nodig heeft voor het ziekenhuis. En elke keer word je leven even onderbroken, er welt zelfs een soort van boosheid in je op omdat je telkens met jezelf wordt geconfronteerd en de illusie die je over jezelf en over het leven hebt wordt doorbroken.
Mijn oplossing is altijd met kleingeld in je zak de straat op gaan en het laten afhangen van je instinct aan wie je wel geeft en aan wie niet. Want zoals dichter Murathan Mungan in zijn roman Hoge hakken zegt: voor deze stad is je portemonee nooit dik genoeg. Zeker die van mij niet, een culturele ondernemer in retraite (laten we hier niet over de bezuinigingen in onze kunstenwereld hebben) en tegelijk een arme beginnende schrijver die zich voor het Nederlandse Letterenfonds nog moet bewijzen met een tweede roman, los van mijn wederhelft geschreven. En ik hoop dat ik geen eelt op mijn ziel ga krijgen want dat zou kunnen, uit zelfbehoud of door gewenning.
En toch, dat de armoede in deze miljoenenstad met miljardairs op straat zo zichtbaar is, is goed voor het menszijn van een individu, je kunt er niet omheen. Als je in de krant leest dat er bijvoorbeeld  in Amsterdam-Noord kinderen zonder ontbijt naar school gaan, kun je dat naast je neerleggen en verlangen en er vanuit gaan dat de gemeent of de overheid zal optreden. Bij een gelegenheid laatst in Istanbul zei de burgemeester van Amsterdam dat wat hij aan armoede op straat zag eigenlijk niet mocht en dat zijn handen jeukten om het aan te pakken. Natuurlijk moet de overheid en de gemeente voor haar onderdanen, inwoners en de zwakkeren zorgen. Maar de noodzaak voel je pas als je de blik van een dromerig kind ziet, een wankelend omaatje die zakdoekjes probeert te verkopen, een man zonder benen.

.


dinsdag 13 november 2012

Dame en Heer in het Zwart




Terwijl mijn man in een onbekende provenciestad aan de Zwarte Zeekust onze auto laat repareren, met het nog altijd vertrouwde gele nummerbord (om de auto tijdens ons verblijf in Istanbul te kunnen houden moeten we een andere kleur krijgen, het maakt voor ons niet uit welke, desnoods roze. Of misschien juist roze zodat we toch iets vertrouwds uit Amsterdam kunnen behouden, de kleur roze is ons exportproduct, nietwaar), heb ik me met mijn zoon na een duik in de Zwarte Zee genesteld aan een tafel bij Amcanın Yeri, met een prachtig uitzicht op de baai van Amasra.
Heel even moet ik aan hem denken, red hij het wel in de Oto Sanayi met zijn gebrekkige Turks en zijn academische mannelijkheid? Dan spreekt de melek (engel) tot mij, laat hem voelen hoe het is om je tig keer te moeten herhalen, zoeken naar de juiste woorden, proberen de gezichtsuitdrukking van de ander te plaatsen en uiteindelıjk weg te willen rennen van de plaats delict. De Oto Sanayi is andere koek dan Nişantaşı/Teşvikiye. Als Noord-Europa besluit om een andere weg in te slaan, zal Nişantaşı voor de normen en waarde van Noord-Europa vechten. Niets voor niets heeft ze een Orhan Pamuk aan haar borst grootgebracht. Nişantaşı is een thuiswedstrijd, Guido Snel!
In mijn panoromazicht verschijnt een stel, beiden in het zwart gekleed, zij in een zwarte satijnen blouse en een zwarte broek, een paardenstaart aan de zijkant, voor mijn smaak te jongensachtig voor haar leeftijd, ze is achter in de veertig, schat ik. Hij geen satijn maar wel helemaal in het zwart, een vijftiger. Hand in hand. De resterende helft van mijn panoromazicht wordt door een paar in de twintig bezet.
U begrijpt het, ik kan niets anders doen dan tegen de zonsondergang deze twee koppels te regisseren. Van het jonge koppel kan ik van de mannelijke helft het gezicht niet zien omdat hij met zijn rug naar me toe zit. Zij, zij is alleen maar aan het glimlachen, lief en charmant. Eerst denk ik, zij is verliefd. Dan: nee, zij probeert hem in de val te lokken, elke uitdrukking op haar gezicht is een pose, kennen jullie dat? Zij verveelt me. Dat kun je niet zeggen van de lady in black, zij geniet van haar glas rakı, nee, ze drinkt uit haar glas en luistert naar de man zonder enige verandering op haar gezichtsuitdrukking.
Intussen komt mijn man van de Oto Sanayı met een brede glimlach aanzetten. Op mijn vraag hoe het was zegt hij, weet je, misschien is het gek dat ik het zo zeg, maar die Turken zijn ontzettend aardige mensen. Hij heeft vrienden gemaakt voor het leven, denkt hij. Hij vertelt dat hij met de monteur een laatste testrit heeft gemaakt waarbij hij bijna een hartaanval kreeg vanwege het optrekken en het remmen van de auto.
Hij heeft niets te verliezen, zeg ik en denk aan Tamirci Çırağı, ‘De Leerling-Montuur’ (klik op de naam om het nummer te horen) van Cem Karaca. (Salut Cem Karaca! Geweldige Anatolische rocker, zoals velen in de 70ies geloofde hij in het veranderen van de wereld.) Hij zingt dat ze in haar smettoloze witte jurk, met gelakte nagels, en wenkbrauwen als de nieuwe maan, in haar auto de werkplaats binnenrijdt, zijn chef zegt trek je overall aan, ben een arbeider en blijf een arbeider. En ja, aan het eind van het lied vertrekt ze weer in haar auto zonder hem een blik waardig te gunnen, en hij stikt in de uitlaatgas van haar auto.
Dan kijk ik hoe de mister in black opnieuw haar glas volgooit. Rakı drinken is een gebed met vaste rituelen. Hij buigt naar haar toe, er is hooguit tien centimeter tussen haar gezicht en het zijne, ik kan niet horen wat hij zegt maar zie dat zij hem strak blijft aankijken, ze deinst niet naar achteren, twijfelt niet. In haar blik liggen leven, teleurstellingen, vreugde, een rijpheid van liefde in al haar facetten. Sterk, zij is sterk, zij is zijn maitresse! Waarom denk ik dat?
            Welke vrouw kijkt na twintig jaar huwelijk nog recht in zijn ogen, haar gezicht niet meer dan een hoofd van hem verwijderd? Welke man durft zo dicht bij haar te komen, en gaat na een souper van krap een uur hand in hand met haar weg?

zaterdag 20 oktober 2012

Takunya en het democratische recht





De dag van de verkiezingen, ik heb al besloten om niet te gaan stemmen, voor het eerst sinds ik stemrecht heb. Ik had mijn lidmaatschap van een zekere partij in Nederland al eerder opgezegd. Toch zit me iets dwars, zal ik toch het consulaat in Istanbul bellen, zal ik er langsgaan? Misschien kan er iets geregeld worden zodat ik hier in Istanbul kan stemmen. Op Istiklal caddesi onderweg naar het consulaat neem ik de zijstraat richting de Galatasaray hamamı. Ik ben hier honderd keer langsgerend als ik een afspraak in de buurt had, maar ben nooit naar binnen gegaan. Mannen in peştemal (de dunne linnen doek in de hammam waarmee je je kunt bedekken) verwijzen me met hun glimlach onder hun snor naar de volgende deur. Wat een nare dag. Maar de poster bij de ingang voor vrouwen doet mijn humeur meteen goed. Op de poster staan in een hammam dansende dames met fruit in de schalen, wijn in de glazen. Oké, het is de Orientexpress maar een beetje vreugde kan ik wel gebruiken.
Twee dames in basma entare, de Turkse versie van de ouderwetse bloemetjesjurk,  en een jong meisje zitten bij de ingang te babbelen, ik kijk om me heen, niet wetend wat ik moet doen. Ze laten me voor heel eventjes in de kou staan, dan komt een van de vrouwen naar me toe en vraagt wat ze voor me kan doen. Waarom vraagt ze dat, wat doe je in een hammam, trut, in je basma entare denk ik, maar meteen komt de spijt. Ze neemt me mee de hammam in nadat ik het Turkse tarief heb betaald, iets lager dan voor toeristen, al vroeg ze nog wel of ik voor het eerst naar de hammam kom. Ik voel me iets minder onzeker en meer thuis. Ze neemt me bij de hand en begeleidt me naar de göbektaşı (het marmeren bed waarop je kunt liggen en rusten), omdat ik niet op de takunya’s kan lopen, de houten blokslippers. Ik ben wel wat gewend en loop zelfs op killer heels van 15 cm, maar hierop wankel ik als een transsexueel die voor het eerst zijn bureauschoenen voor hakken heeft verruild. Ik wilde altıjd al weten hoe boeren en verplegers het uithouden op klompen.
Ik ben de enige in de hammam. Niets van de buikdansende en het fruit van Babel etende dames. Liggend op de göbektaşı staar ik naar de prachtige koepel met lichtvensters, op de achtergrond sufi muziek, ik ben heel senang. Af en toe onderbreken kleine gedachten – of het mannengedeelte groter is dan dat van de vrouwen – mijn sema (uit je lichaam naar god). Het is hier heel klein, maar alle kleuren van de regenboog die via de lichtvensters naar binnen stralen sabelen deze feministische neurose neer.
Terwijl mijn ogen gesloten zijn en deze sterfelijke ziel zich aan de sufi’s overgeeft, en het licht af en toe door mijn wimpers speelt, gaat de deur open en komen vier dames in bikini binnen, die naast me op de göbektaşı komen liggen. Ze spreken een mixtaal die ik niet helemaal thuis kan brengen, Zweeds of Noors, of Fins, dan weer meen ik Arabisch te horen, of is het Perzisch. Ze blijven maar luid spreken, mijn nieuwsgierigheid slaat om in ergernis. Sisters, zijn jullie je manieren vergeten? O, daar gaan we weer, denk ik, maar ik word van deze schizofrene gedachtengang verlost door de dame in basma entare. Nu heeft ze een zwarte kanten onderbroek, haar enorme borsten gewikkeld in wit gaas wat ik niet begrijp, want het komt maar net boven haar borsten. Als ze zo haar meme wilde bedekken dan is dat niet gelukt. Ze komt me inzepen en scrubben. Ze moet wel even haar gal spugen over haar collega’s, dat ik wel even weet dat ze mijn huid als die van een baby zo zacht zal maken, niemand anders die ook maar een poging doet om de klanten te helpen, de luilakken.
Ze trekt me naar de rand, ik glip alle kanten op, net een vis die je probeert vast te houden, weet ik veel dat je je drie dagen voor de hammam niet met een bodylotion mag insmeren.
Ze is niet heel blij met het resultaat en verbiedt me nogmaals om voortaan bodylotion voor de hammam te gebruiken. Ze haalt de witte gaas van haar borsten, komt met de zeep en blaast in het gaas, ze herhaalt dat telkens, ik kan het niet helemaal volgen maar elke keer als ze blaast worden de luchtbellen groter, tot ik in een witte zeepbel gehuld ben. Ze vraagt me om naar de kurna, de waterkraan, te gaan, laat die takunya’s toch, en de peştemal waarmee ik probeer me te bedekken, zegt ze. Ze gaat op een kruk zitten, beveelt me voor haar op de grond te gaan zitten. Ik doe alles wat ze zegt, ze houdt me klem tussen haar benen en begint mijn haren te wassen.
Na de shampoosessie pakt ze mijn haren, en op dat moment weet ik instinctief wat ze gaat doen en voel ik mijn ogen branden, in drie plukjes, mijn moeder klaagt over de kosten van de shampoo en de zeep, eerst de linker pluk, mijn zus zegt dat we helemaal vervuild zijn, rechterpluk, ik zit ingeklemd tussen de benen van mijn moeder, rechterpluk eerst over de middelste pluk, mijn moeder is oud en naar haar geboortedorp geremigreerd, ik was nu haar haren, dan de linkerpluk en dan om en om, je kunt het met een elastiekje of met een kleine pluk vastmaken, ik deed het bij mijn moeder met een pluk haar, zij (of de vrouw?) maakt mijn vlecht vast met een elastiekje, laat me achter en gaat naar de vervelende Perzische, Noorse, Fınse, Zweedse sisters ın bikini.
Mijn blik kruist die van twee nieuwe dames, blond en naakt, die onzeker om zich heen kijken.
De moeder van een vriendin uit İstanbul, die in Amsterdam op bezoek is geweest, vraagt nog steeds naar de boter die ze op Marken at. Op onze niet-begrijpende blik antwoordde ze dat het de smaak van haar jeugd heeft, zij is een Istanbulse dame, een miss Bosporus, letterlijk, in haar jonge jaren zwom ze regelmatig de Bosporus over.
            Ik weet het, ze zijn al heel ver met de onderhandelingen, misschien is er zelfs al een kabinet gevormd. Maar hier in Istanbul is mijn ritme een heel ander.