Een gijze, regenachtige dag doet
ons besluiten om naar de geliefde Serdar-ı-Ekrem sokak in Galata te gaan. Voor
een bakkie.
Het
maakt niet uit waar op deze aardbol, maar als het regent worden ook de mensen grauw
en eenzelvig, lijkt het. Met de paraplu baken je je territorium af en desnoods
gebruik je hem ook om je frustratie over de dingen des levens op je medemens af
te reageren, bijvoorbeeld door op de smalle straat niet uit te wijken voor de
tegemoetkomenden. Mensheid, ik ben er ook en ik ben belangrijker dan jou en dat zul je weten, al kost het bijna een oog
– maakt niet uit of het de mijne of de jouwe is.
Bij de
ingang van de metro van Osmanbey schrik ik op uit mijn gedachten bij de aanblik
van een paar blote voeten op een lap, dan zie ik onder de capouchon van haar
jas haar ogen, met een lege nietszeggende blik, vluchtig kijkt ze naar beneden,
en dan die twee yumuk, yumuk handjes, kinderknuistjes. We lopen door naar beneden
naar de metro, maar van mijn intellectuele observaties over de mensheid rest niets
meer. Ongemak om door te lopen, ongemak om naar haar terug te lopen.
Tijdens
ons kopje koffie in Serdar-ı-Ekrem – koffie voor mij en hot chocolate voor Batu
– heb ik in gedachten samen met mijn zoon van negen dan weer de politie, dan
weer de kinderbescherming gebeld. Maar dan zullen misschien de mensen die haar
dwingen om te bedelen boos op haar worden. Dan weer hebben we haar geld
gegeven. We kwamen tot de slotsom dat we sokken en schoenen voor haar moeten
kopen, al mag ze die misschien juist niet aantrekken. Ik was niet de enige die
het moeilijk had bij het zien van dit meisje, en volgens Batu een jongetje. Hij
probeerde vooral te begrijpen waarom zij aan het bedelen was en waar haar
ouders zijn, of zij dit van haar ouders moet doen en waarom zij geen schoenen
aan heeft terwijl het zo koud is.
We
liepen met een boog om de Galatatoren heen naar de metro van Şişhane terug. Altijd als ik bij de Galatatoren ben kijk ik
even omhoog en denk aan een jeugdvriendin uit Amsterdam die me over haar flirt op de Galatatoren had
verteld. Op de een of andere manier moet ik bij het zien van de Galatatoren aan haar denken. In de loop der
jaren hebben we het contact met elkaar verloren en ik ben honderden keren om de
Galatatoren gelopen, voor een werkafspraak, om iets te halen of zoals nu met
mijn zoon, in ieder geval heb ik nooit de tijd genomen om zoals men zegt het prachtige
panaroma vanuit de toren gade te slaan. Misschien moet ik dat toch maar eens
gaan doen. Istanbul, de stad van ons geheugen.
Bij de
uitgang van de metro in Osmanbey was het nu heel hard aan het regenen, zij was
er niet. Opluchting en teleurstelling tegelijk. Opluchting omdat ik het altijd
heel erg moeilijk vind, ja eigenlijk waarom? Teleurstelling omdat ik haar niet
heb kunnen helpen en dat ze misschien ergens op de hoek met haar blote voeten
verder moet bedelen in de vrieskou, omdat ik niet snel genoeg heb gehandeld en
nu naar mijn warme huis ga. Gelukkig kun je verder met het leven.
Dagen
later moest ik weer met Batu de metro nemen, onbewust was ik haar aan het
zoeken en ja hoor, daar zat ze gehurkt, dit keer met oude snowboots aan, weer
met die dromerige blik voor zich uit te staren. Wat een mooi meisje, hooguit 7 jaar.
Bijna blij pakte ik meteen mijn portemonee, ik had geen kleingeld, heel even overwoog
ik om door te lopen of geld te gaan wisselen, weer dat ongemak. Dus gaf ik haar
een groter bedrag dan ik had willen geven. Ze keek naar het briefje zonder haar
dromerige blik te onderbreken.
Ik
keek even om en zag dat ze was opgestaan en met waarschijnlijk een zusje of
collega aan het praten was, terwijl ze naar het briefje keken.
Ik had
dan misschien mijn schuldgevoelens afgekocht maar het voelde goed. Ik heb haar
verrast met een biefje omdat ik het gedoe vond om het geld eerst te gaan
wisselen waardoor ik onze metro zou missen en zes minuten van mijn leven op de
volgende metro moest wachten en ja, hoogstwaarschijnlijk zou ze het geld aan
haar baas moeten overdragen. Kon ik iets
anders in die knuistjes leggen?
Het is
geen uitzondering, iedere dag weer, minstens een paar keer per dag word ik
aangesproken door een bejaarde, gehandicapte, zieke, of door een gezonde man of
vrouw die je iets probeert te verkopen met de tekst dat thuis de kinderen
honger lijden, of dat hij of zij geld nodig heeft voor het ziekenhuis. En elke
keer word je leven even onderbroken, er welt zelfs een soort van boosheid in je
op omdat je telkens met jezelf wordt geconfronteerd en de illusie die je over
jezelf en over het leven hebt wordt doorbroken.
Mijn oplossing
is altijd met kleingeld in je zak de straat op gaan en het laten afhangen van
je instinct aan wie je wel geeft en aan wie niet. Want zoals dichter Murathan
Mungan in zijn roman Hoge hakken zegt:
voor deze stad is je portemonee nooit dik genoeg. Zeker die van mij niet, een culturele
ondernemer in retraite (laten we hier niet over de bezuinigingen in onze kunstenwereld
hebben) en tegelijk een arme beginnende schrijver die zich voor het Nederlandse
Letterenfonds nog moet bewijzen met een tweede roman, los van mijn wederhelft
geschreven. En ik hoop dat ik geen eelt op mijn ziel ga krijgen want dat zou kunnen,
uit zelfbehoud of door gewenning.
En toch,
dat de armoede in deze miljoenenstad met miljardairs op straat zo zichtbaar is,
is goed voor het menszijn van een individu, je kunt er niet omheen. Als je in
de krant leest dat er bijvoorbeeld in Amsterdam-Noord
kinderen zonder ontbijt naar school gaan, kun je dat naast je neerleggen en
verlangen en er vanuit gaan dat de gemeent of de overheid zal optreden. Bij een
gelegenheid laatst in Istanbul zei de burgemeester van Amsterdam dat wat hij
aan armoede op straat zag eigenlijk niet mocht en dat zijn handen jeukten om
het aan te pakken. Natuurlijk moet de overheid en de gemeente voor haar
onderdanen, inwoners en de zwakkeren zorgen. Maar de noodzaak voel je pas als
je de blik van een dromerig kind ziet, een wankelend omaatje die zakdoekjes
probeert te verkopen, een man zonder benen.
.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten